1 MINUUT

Onderstaande column schreef ik voor ‘De nieuwe Koers’  (juni 2016)

Onlangs kreeg ik een verrassende mail van een man uit de omgeving van Rotterdam. Hij verhaalde wat hem was overkomen. Tien jaar lang was hij niet meer in de kerk geweest. Op een dag had zijn overbuurvrouw een briefje afgegeven met een uitnodiging voor een speciale kerkdienst. Hij had het zonder te lezen weggegooid. Een paar weken later kregen hij en zijn vrouw, die wel naar de kerk was blijven gaan, huisbezoek. Het was een open gesprek. Bij het afscheid werd hem gevraagd tenminste nog eens één keer naar de kerk te gaan. Hij beloofde het, maar er kwam niet van. Want op zondagmorgen was hij inmiddels gewoon om een eind te gaan fietsen en dat wekelijks plezier gaf hij niet graag op voor zo’n suffe kerkdienst.

Na een paar maanden vroeg zijn schoondochter, die van de afspraak wist, om de komende zondag alsnog zijn belofte in te lossen. Hij weigerde. Maar die zondag regende het pijpenstelen. En hij dacht: vooruit dan maar, dan ben ik er vanaf. Een hartelijk welkom aan het begin van de dienst van de predikant, speciaal aan ieder die voor het eerst of na lange tijd weer in de kerk was, deed hem goed. Het gaf hem het gevoel welkom te zijn. En maakte dat hij luisterde. De preek deed hem tot zijn eigen verbazing zo goed dat hij de week erna weer mee ging. Ik citeer nu: ‘Dit was een belijdenis dienst over Johannes 16:31: Gelooft u nu? Deze dienst heb ik andere dingen gehoord dan in werkelijkheid gezegd zijn. Ik heb verstaan: Durf je te zeggen dat je niet gelooft? Het bleef na klinken in mijn hoofd en ik durfde hier geen ja op te zeggen. s Middags ben ik weer (stiekem) naar de kerk gegaan. Ik dacht: ik vertel niets want volgende week is het waarschijnlijk weer over.’ Maar het ging niet meer over. Om een lang verhaal kort te maken, hij bleef naar de kerk gaan, ging driekwart jaar later een Alphacursus volgen en kwam tot geloof in Christus.

De reden waarom hij me dit verhaalde? U was het, zo schreef hij, die een jaar of tien geleden hier eens preekte en de gemeente opriep 1 minuut per dag voor iemand uit je omgeving die niks (meer) met God had te gaan bidden. Mijn overbuurvrouw is dat voor mij gaan doen. Achteraf vertelde ze het mij. Jaar en dag had ze het volgehouden zonder zichtbaar resultaat. Maar God heeft haar verhoord! Het kan even duren, zo voegde hij toe, maar het is niet voor niks. Hij voelde zich gedrongen het aan me door te geven. Ter bemoediging en ter aansporing om mensen daartoe te blijven oproepen. Bij deze!

Er wordt in kerk en krant veel gesproken over krimp. De PKN heeft een beleid uitgezet dat dit zorgelijke verschijnsel als uitgangspunt heeft met betrekking tot het te voeren beleid richting 2025. Ik doe niks af van de zorg. Het is goed om realistisch te zijn. Ik twijfel ook niet aan de goede bedoelingen om daarop te anticiperen. Al juich ik niet alle voorgestelde beleidsbeslissingen toe. Maar na bovenstaand mailtje dacht ik wel: stel je toch eens voor dat die voorbede-van-1-minuut voor die of gene (en het mogen er ook meer zijn qua tijd en aantal) de komende tien jaar tot speerpunt van beleid wordt gemaakt. Ieder lid daartoe wordt aangespoord. De dominees voorop. Zodat de voortgaande  krimp niet alleen beantwoord wordt met meebewegend beleid, maar vooral tegemoet getreden wordt met de stille kracht van priesterlijke voorbede. Zo raar is dat toch niet? Het zou in ieder geval naadloos aansluiten bij de bijbelse typering van de gemeente als een ‘koninkrijk van priesters’. Toegegeven, je moet wel durven als kerk, om in plaats van eindeloos het hoofd te breken over hoe het moet, zonder ophouden de handen te vouwen dat God het doet. Is succes daarmee verzekerd? Nee, maar met de profeet denk ik wel: Wie weet of God zich niet wendt en berouw heeft en een zegen achter zich laat overblijven… (Joël 2:14) Of is dat te simpel gedacht, te naïef gesteld? Ik hoor Jezus iets anders zeggen: Zal de Zoon des mensen, als Hij komt, dit geloof op aarde vinden?

Paul Visser

Related Posts